Bedevaartplaatsen in Frankrijk – Parijs

GESCHIEDENIS

De verschijningen van Maria aan Catherine Labouré (1806-1876) hebben van de Franse hoofdstad Parijs een drukbezochte bedevaartplaats gemaakt.

Catherine Labouré wordt op 2 mei 1806 geboren in het plaatsje Fain-lès-Moutiers in de streek van Bourgondië. Zij groeit op in een kinderrijk, arm boerengezin. Het bidden is er een deel van het dagelijks leven. Op haar 9e verliest zij haar moeder, die helemaal op is door het harde boerenleven en 17 zwangerschappen, waarvan 10 kinderen blijven leven. Hierdoor ontstaat bij Catherine gemis aan moederliefde en daardoor neemt zij haar toevlucht tot Maria. Zij gaat nog meer dan voorheen helpen in de huishouding.

Wat later stuurt vader Pierre Labouré de twee jongste kinderen, de 9-jarige Catherine en de twee jaar jongere Tonine naar zijn zus in Saint Remy. De twee zusjes gaan werken in een welgesteld gezin. Door het uit werken gaan op jonge leeftijd volgen Catherine en Tonine geen school. Het oudste kind van het gezin Labouré, Marie-Louise, pakt de rol van de moeder over. Twee jaar later komen de twee zusjes terug naar de boerderij. De vader heeft Catherine hard nodig op de boerderij. Zij krijgt de taak voor de honderden duiven van haar vader te zorgen. Ook heeft zij stal en huis schoon te maken, is het de tuin op orde houden en in de keuken voor het eten zorgen. Door al dit werk gaat Catherine haar oudste zus vervangen, want Marie-Louise vertrekt naar het klooster van de “Dochters van Liefde”.

Catherine wil naar het klooster, maar kan niet lezen en schrijven. Op advies van Marie-Louise moet zij er werk van maken om zich te ontwikkelen, anders kan zij nooit naar het klooster gaan. De vader ziet Catharine niet graag vertrekken naar het klooster, want op de boerderij is veel te doen en de oudste dochter is al naar het klooster gegaan. Catherine vertrekt naar Chatillon om bij een nicht te gaan wonen. Deze vrouw heeft een kleine school om de opvoeding van kinderen te voltooien met lezen, schrijven en rekenen. Echter, er is geen goede verstandhouding tussen Catherine en haar oudere nicht, die op de boerendochter neerkijkt. Catherine verliest het zelfvertrouwen en neemt het besluit terug naar de boerderij te gaan. Lezen, schrijven en rekenen heeft ze nauwelijks geleerd.

Op een nacht in 1825 krijgt Catherine Labouré een droom met het bezoek van een oude priester. Hij wenkt haar en zegt onder meer dat het goed is zieken te verzorgen en dat God plannen met haar heeft. Catherine kent de man niet. Zij deelt haar droom met de pastoor en die denkt dat de oude priester wellicht Sint-Vincentius a Paulo (1581-1660) is. Hij is de ordestichter van de Dochters van Liefde en organisator van caritatieve activiteiten. Het vermoeden van de pastoor wordt Catherine later bevestigd als zij het klooster van de Dochters van Liefde bezoekt en tot haar grote verrassing een portret aan de muur ziet van de oude priester uit haar droom.

In 1828 spreekt Catherine met haar vader over haar roeping in het klooster te gaan. Haar jongere zus Tonine is dan 20 jaar en kan het werk op de boerderij van haar overnemen. Echter, haar vader staat niet toe dat ze het klooster ingaat, want zijn oudste dochter is al naar het klooster bij de Dochters van Liefde gegaan. Pierre Labouré stuurt Catherine naar zijn zoon Charles, die in Parijs een eetgelegenheid heeft. Charles heeft onlangs zijn vrouw verloren en kan de hulp van Catherine goed gebruiken. Catherine verlaat de boerderij om naar haar oudere broer te gaan. Zij komt nooit meer in haar geboortedorp en de boerderij ziet zij ook niet meer. Charles ziet dat Catherine niet gelukkig is in het restaurant; zij heeft een andere roeping. In 1829 hertrouwt haar broer en mag Catherine vertrekken. Marie-Louise, de oudste zus van Catherine, adviseert haar terug te gaan naar Chatillon om de Franse taal beter te leren. Een oudere broer is met haar nicht van het schooltje gehuwd. Catherine zet de stap om wat meer te willen leren. Deze broer gaat met vader Pierre Labouré in gesprek om met hem over de roeping van Catherine van gedachten te wisselen.

Iets later gaat Catherine naar een huis van de Dochters van Liefde om met de overste te praten over haar toekomst. In de spreekkamer ziet de boerendochter een schilderij. Zij herkent de oude priester uit haar droom van enkele jaren terug. De overste vertelt haar, dat de man op het schilderstuk de Heilige Vincentius a Paulo is, de medestichter van de Dochters van Liefde.

Op 22 januari 1830 gaat Catherine naar Chatillon-sur-Seine. Zij komt in het Gasthuis van Liefde en dan begint haar postulaat. Dit is een proeftijd van enkele maanden om te zien of zij geschikt is in het klooster te mogen komen. Catherine brengt geen bruidsschat mee en hierdoor is het bijzonder dat zij wordt toegelaten als postulante.

Na drie maanden postulaat wordt Catherine op 21 april 1830 naar het klooster in de Rue du Bac te Parijs gestuurd. Hier begint haar noviciaat bij de Liefdezusters. Zij leert beter lezen en schrijven, werkt hard en de overste is tevreden. Het postulaat is een stage voor een zuster om bij goed gevolg definitief in het klooster te worden opgenomen. Catherine Labouré is nu bij de Dochters van Liefde. Een grote wens is in vervulling gegaan. Enkele dagen na de aankomst in het klooster krijgt Catherine opnieuw dromen en visioenen.

De congregatie van de Dochters van Liefde van Vincentius a Paulo, kortweg “Dochters van Liefde”, is in 1633 gesticht door Vincentius a Paulo (1581-1660) en Louise Legras-de-Marillac (1591-1660). Deze organisatie groeit in de loop van de jaren uit tot een wereldwijde gemeenschap van apostolisch leven in de Katholieke Kerk. Speciale aandacht hebben de leden van de congregatie voor het zorgen voor armen. De zusters dragen een corvette, dit is een puntige, witte kap. In 1964 wordt deze kap vervangen door een lichtblauwe hoofddoek. Vincentius a Paulo heeft ook de missiecongregatie de “lazaristen” gesticht. Deze is genoemd naar het Moederhuis St. Lazare te Parijs. Hij begint ook met een vereniging van vrouwen uit de burgerij om armen en zieken te troosten. In 1633 komen hieruit voort de “Dochters van Liefde”.

Vier dagen na haar komst in het klooster vindt in Parijs de overbrenging plaats van de relieken van de Heilige Vincentius a Paulo. Deze komen van de Notre-Dame te Parijs en gaan naar de kapel van de lazaristen in de Rue de Sèvres, vlakbij de Rue du Bac. Catherine is getuige van de overbrenging van de relikwieën.

Als Catherine Labouré een drietal maanden in het klooster in de Rue du Bac is, gaat zij verschijningen van Maria zien. De eerste verschijning is in de nacht van 18 op 19 juli 1830 en vindt plaats in de kapel, welke in 1815 is gebouwd.

Op 18 juli 1830, in de vooravond van de feestdag van de Heilige Vincentius a Paulo ontvangt Catherine, evenals de andere zusters, een stukje stof van het rochet, ofwel witte koorkleed, van deze bijzondere geestelijke. Een deeltje van de stof slikt zij in. Catherine doet dit om genade te verkrijgen en de Heilige Maagd te mogen zien. Een half uur voor middernacht hoort zij een stem haar roepen. Ze ontwaakt en bij haar bed staat een in het wit gekleed kind van een jaar of vijf. Dit kind is haar engelbewaarder en straalt licht uit. De kleine engel verwijst haar naar de kapel, omdat de Heilige Maagd daar op haar wacht. Catherine komt in de kapel en ziet deze ruimte vol stralend licht; alle kaarsen en lampen branden. Het engeltje brengt haar naar de zetel van de directeur. Daar knielt Catherine. Dan verschijnt Maria. De Moeder Gods draagt een blauwe mantel en een witte sluier. Maria gaat in de stoel plaatsnemen. Knielend is Catherine dichtbij de voeten van de Heilige Maagd. Een gesprek van twee uur begint. Maria heeft het onder meer over een zending van God voor Catherine, de komende moeilijkheden, naderende slechte tijden, verachting van Jezus en het opnieuw opengaan van de zijde van haar Zoon. Daarbij kijkt Maria zeer bedroefd. Haar treurnis komt door de vele wantoestanden. De congregaties van de Lazaristen en de Dochters van Liefde moet worden hervormd. Maria zegt, dat het reglement moet worden nageleefd. De Maagd Maria draagt Catherine op, dit te zeggen tegen degene, die haar moet leiden. Dit is niet de overste, maar Maria vertelt dat hij dit nog wordt. Hij moet alles in het werk stellen om het reglement te doen opvolgen. Catherine moet hem dit in naam van Haar zeggen. De communauteit zal, als gemeenschap van kloosterlingen, opbloeien en uitbreiden. Maria zegt tegen Catherine, dat er grote gevaren komen, maar dat Zij bij haar is. Catherine moet in Haar vertrouwen hebben. De zieneres hoort ook dat er onder de geestelijken van Parijs slachtoffers vallen. De aartsbisschop zal sterven en er zal veel bloed vloeien. Deze voorspelling van Maria komt uit. Op 24 mei 1871 wordt de aartsbisschop van Parijs, Monseigneur Darboy, gefusilleerd.
Ook andere voorspellingen van Maria komen uit. Er komt een recessie in Frankrijk van 1846 tot 1848. In Frankrijk breekt een revolutie uit in 1848. Daarna is er een cholera-epidemie. In 1870 verklaart de Franse keizer Napoleon III de oorlog aan Pruisen. Echter, de Pruisen zijn sterk, verslaan de Fransen en komen zegevierend in Parijs aan. In de Franse hoofdstad komt er een burgeropstand en de godshuizen moeten het ontgelden. De Zusters van Liefde ontvluchten Parijs.

Later zegt Catherine, dat de eerste ontmoeting met Maria het meest gelukkige uit haar leven is.

Op 27 november 1830 verschijnt Maria voor de tweede keer aan Catherine Labouré. De Moeder Gods is gekleed in een lichtrood gewaad met wijde mouwen. Zij draagt een lange sluier met kant van boven het voorhoofd tot aan de voeten. Het haar is goudkleurig en het gezicht doet Catherine denken aan een vrouw van ongeveer 40 jaar. Maria glimlacht naar Catherine, maar toont bedroefdheid en houdt de ogen vaak omhoog gericht. De Verschijning staat op een halve bol en deze stelt de aarde met het rijk van de duivel voor, dat door Haar wordt overwonnen. In beide handen heeft Zij een kleinere bol vast, met daarop een kruisje. Wat later verdwijnt deze bol. Maria draagt ringen met glanzende edelstenen, waaruit kleurrijke stralen komen. Deze lichtbundels stellen symbolen van genade voor. De stralen vallen in druppels op de halve bol. Rond Maria vormen zich de woorden “O Maria, zonder zonden ontvangen, bid voor ons, die onze toevlucht tot U nemen”. Vervolgens ziet Catherine de letter “M”, daarboven een kruis en eronder twee harten. Het ene hart is van Jezus en is met doornen gekroond. Het andere hart is van Maria en is met een zwaard doorboort. De Heilige Maagd zegt tegen Catherine, dat zij een medaille volgens dit model moet laten slaan. Zij die de medaille dragen, ontvangen grote genaden. Deze vergiffenissen zullen overvloedig zijn voor degenen, die haar met vertrouwen dragen. Hieruit blijkt, dat de zending van God aan Catherine over een medaille gaat. De zuster van de Dochters van Liefde geeft de boodschap om een medaille te maken door aan haar biechtvader, pater Lazarist Jean-Marie Aladel. Echter, hij gaat er niet op in.

Na de tweede verschijning komt Maria nog een vijftal keer heel even terug bij Catherine en steeds herhaalt Zij de opdracht om te komen met de gevraagde medaille.

Nog geen maand na de tweede, langdurige verschijning ziet Catherine opnieuw Maria voor een uitgebreid onderhoud. De Heilige Maagd staat weer op een bol en onder haar voeten kronkelt een slang. Maria toont zich ontevreden, omdat aan haar opdracht een medaille te maken nog niet is voldaan. Dit geeft Catherine door aan haar biechtvader Aladel. Vervolgens gaat deze pater zich in verbinding stellen met de aartsbisschop van Parijs, monseigneur De Quélen. Hij spreekt de hooggeplaatste geestelijke over de medaille. Echter, hij noemt de naam van Catherine niet. Vervolgens stelt Jean-Marie Aladel nog een rapport op dat naar de bisschop gaat.

Op 5 februari 1831 komt zuster Catherine Labouré in het verpleeghuis van d’Enghien te werken. Zij begint met te assisteren in de keuken en later verzorgt zij bejaarde mannen. Catherine kleedt hen en geeft de mensen te eten. Het is dagelijks, eentonig werk. Zij woont dan niet meer in het klooster in de Rue du Bac maar in dat van Reuilly. Dit klooster ligt in de Rue de Reuilly 77 te Parijs en dit is vlakbij het verpleeghuis.

Pas in 1832 krijgt pater Jean-Marie Aladel van de aartsbisschop toestemming de medaille te laten maken. Iets later in dat jaar zijn de eerste medailles gereed. De firma Vachette te Parijs wordt gevraagd de medailles te maken. Verantwoordelijk voor de productie van de wonderdadige medailles is Adrien-Jean-Maximilien Vachette (1753-1839). De eerste medailles die Vachette in 1832 maakt zijn van koper en hebben een hoogte van 2,25 cm. Later worden medailles buiten Parijs gemaakt, omdat de gevraagde hoeveelheid teveel is voor éen bedrijf.

Als in 1832 een cholera-epidemie uitbreekt te Parijs beginnen de Zusters van Liefde de eerste medailles te verspreiden. Vele besmette mensen herstellen van de epidemie door de werking van de medaille. De biechtvader van Catherine noteert alle wonderbaarlijke gebeurtenissen en eind 1834 zijn er 220 wonderbaarlijke genezingen bekend.

In 1836 begint de rooms-katholieke kerk een onderzoek naar de geschiedenis van de medaille en de visioenen van Catherine Labouré. Catherine werkt hier niet aan mee, omdat Maria haar heeft opgedragen er enkel met haar biechtvader over te spreken. Het kerkelijk onderzoek levert geen bewijs op van bedrog of fantasie. Hierdoor worden de verschijningen als geloofwaardig beschouwd.

Nadat er miljoenen medailles zijn verdeeld, vinden vele bekeringen en genezingen plaats. Ook worden door de medaille beschermingen gevoeld. Verscheidene wonderen worden toegeschreven aan de medaille. Op basis van deze informatie zegt de aartsbisschop van Parijs, dat voortaan kan worden gesproken van de “Wonderdadige Medaille”. Andere benamingen voor de “Wonderdadige Medaille” zijn “Medaille van de Onbevlekte Ontvangenis”, “Miraculeuze Medaille” en “Wonderbaarlijke Medaille”.

De “Wonderdadige Medaille” is de meest verbreide medaille in de wereld. Deze heeft een ovaal kader. Aan de voorzijde staat Maria op een wereldbol met de armen wat gespreid en vanuit de handen komen stralen. Aan de buitenkant is er de tekst: “O Maria zonder zonde ontvangen bidt voor ons die hun toevlucht tot U zoeken”. De achterzijde van de afbeelding geeft in het midden de letter “M” met een kruis erdoor en daaronder het hart met doornen van Jezus en dat van Maria is doorboort met een zwaard. Om dit geheel zijn 12 sterren aangebracht. De verkopen van de medailles zijn vanaf de jaren 30 een groot succes, want binnen 2 jaar zijn er 6 miljoen exemplaren in Europa verspreid. In de periode 1832 – 1842 zijn meer dan 100 miljoen exemplaren over de gehele wereld verdeeld. De woorden “O Maria zonder zonden ontvangen bidt voor ons die hun toevlucht tot U zoeken” zijn dan ook ontelbare keren gebeden.

In 1854 komt paus Pius IX, na lang aandringen van hooggeplaatste geestelijken, met het dogma “Maria Onbevlekt Ontvangen”.

In 1857 komt de dochter van haar zus Tonine ook in het ziekenhuis d’Enghien aan de Parijse Rue de Reuilly; het is haar nicht Marie-Antoinette.

Als Catherine in 1858 verneemt van de verschijningen in Lourdes van Maria aan Bernadette, zegt ze dat dit dezelfde Vrouw is die zij heeft mogen ontmoeten. Catherine Labouré en Bernadette Soubirous hebben meegewerkt aan het wereldwijd bekendmaken van Maria, de Onbevlekte Ontvangenis.

Pater Aladel zorgt niet voor een beeld van Maria met wereldbol in de hand. Wat later gaat overste Dufès, na een lang gesprek met Catherine, er wel voor zorgen. Dit gebeurt in 1876, maar Catherine is teleurgesteld over het resultaat.

Gedurende vele jaren is Catherine verpleegster in het bejaardenhuis d’Enghien aan de Rue de Reuilly te Parijs. Op latere leeftijd is ze portier bij de hoofdingang van het complex van Enghien. Ze praat daar niet over de verschijningen van Maria aan haar, want ze heeft de wens onbekend te blijven. Catherine zegt: “Ik was slechts een werktuig. De zaligste, Lieve Vrouw is niet voor mij verschenen. Als Zij mij, die zo onwetend is, heeft gekozen, is dat slechts dat men aan Haar niet twijfelt.”

In 1876 nemen de krachten van Catherine af en zij voelt het einde naderen. Maria ontslaat haar van het te bewaren geheim. Haar biechtvader is er niet meer en als zodanig is dat geworden zuster Jeanne Dufès, overste van Reuilly en Enghien. Catherine vertelt haar van de verschijningen. Op 31 december 1876 sterft Catherine op 70-jarige leeftijd aan een combinatie van astma, hartproblemen en vernauwing van bloedvaten. In de Rue de Reuilly wordt op 3 januari 1877 het stoffelijk overschot bijgezet in de crypte, onder de kapel. Na haar dood wordt bekend dat zij de zuster is aan wie Onze-Lieve-Vrouw de wonderdadige medaille heeft onthuld.

Catherine wordt opgegraven 56 jaar na het overlijden. Dit gebeurt op 21 maart 1933 en houdt verband met haar zaligverklaring. Voordat Catherine zalig wordt verklaard, gebeurt er een wonder. Een verlamd kind komt bij de lijkkist, raakt deze aan en geneest! Er wordt een grondig onderzoek verricht naar het stoffelijk overschot van de zieneres. Hieruit blijkt dat het lichaam van Catherine volledig intact is en de ledematen zijn soepel. Dit is heel bijzonder na meer dan 50 jaar. Een arts slaat haar oogleden op, is verbaasd en zegt: “Na zovele jaren zijn de ogen, die Maria hebben gezien, nog even blauw als toen zij leefde.” Na dit onderzoek wordt het stoffelijk overschot overgebracht naar het moederhuis van de Dochters van Liefde aan de Rue du Bac. Op 28 mei 1933 is Catherine zalig verklaard door paus Pius XI. Hierbij zijn 50.000 getuigen, waarvan 8.000 witgesluierde kinderen, die de wonderdadige medaille dragen. Catherine komt in een glazen schrijn te liggen in de kapel aan de Rue du Bac, namelijk de Chapelle de la Médaille Miraculeuse. Op 27 juli 1947 is Catherine Labouré heilig verklaard door paus Pius XII. Ook dan is de belangstelling enorm en zijn er meer dan 10.000 witgesluierde kinderen aanwezig.

In 1980 bezoekt paus Johannes Paulus II het klooster aan de Rue du Bac.

Tegen de verschijningen in Parijs en de heiligverklaring van Catherine Labouré is flink tekeer gegaan en dit met name door geestelijken en theologen. Een warm pleitbezorger voor de verschijningen van Maria is René Laurentin. Hij heeft een meerjarig onderzoek gehouden over de verschijningen in Parijs in de periode 1972-1980. Laurentin heeft onder meer aangetoond, dat de “Memoires van pater Coste”, een lazarist, niet dodelijk waren voor de heiligheid van Catherine Labouré en het wezenlijke van de verschijningen van Maria in de Rue du Bac.

Het dichtbij zijn van de hemel wordt benadrukt bij de verschijningen in Parijs. Maria geeft vertrouwen terug na de secularisatie van Frankrijk.

De jaarlijkse feestdag van Catherine Labouré is 28 november, daags na de gedachtenis aan de “Wonderdadige Medaille”. Catherine wordt vaak afgebeeld met duiven; zij is de patrones van de duivenliefhebbers. Dit komt door haar zorg voor zo’n 700 duiven op de boerderij van haar vader.

BEDEVAARTSOORD

Het heiligdom van de verschijningen aan Catherine Labouré ligt aan de Rue du Bac, in het centrum van Parijs en wel in de wijk Saint-Germain-des Prés. De straat Rue du Bac is meer dan één kilometer lang en komt bij de Seine-rivier uit. Dit is bij de brug Pont Royal. Vroeger was er hier een veerdienst. Het woord “Bac’ betekent veerboot.

In de Rue du Bac staan grote herenhuizen, heel wat kleinere zaken en enkele imposante winkelbedrijven. Aan de Rue du Bac staat het klooster van de “Dochters van Liefde” van Vincentius a Paulo. Op deze plaats heeft eerst een hotel gestaan en in 1815 is de kapel van het klooster er gekomen.

Boven de poort van de toegang tot het klooster staat een beeld van Maria met Kind de bezoekers te begroeten. Hierboven staat de tekst “MONSTRA TE ESSE MATREM”, ofwel “TOON UZELF ALS MOEDER”. In dit complex is gelegen de kapel van “Onze-Lieve-Vrouw van de Wonderdadige Medaille”. In deze grote en hoge kapel is het lichaam opgebaard van Catherine Labouré. Zij ligt in een glazen schrijn, welke goed zichtbaar is voor de vele bezoekers. De doorzichtige lijkkist staat rechts van het hoofdaltaar. Zoals Catherine daar ligt, is zij opgegraven in 1933. Catherine toont haar goed bewaarde lichaam en is gekleed volgens de toen geldende normen van de “Dochters van Liefde”.

Naast de glazen schrijn is het altaar van Sint Vincentius met zijn bewaarde hart. Nog iets meer naar rechts staat de zetel, waarin Maria heeft gezeten tijdens de verschijning. Op deze plaats heeft de Onbevlekte Ontvangenis een lang gesprek met Catherine Labouré gevoerd in de nacht van 18 op 19 juli 1830.

De kapel van het klooster aan de Rue du Bac ontvangt jaarlijks ruim één miljoen bezoekers.

BEREIKBAARHEID

In het centrum van Parijs ligt de Rue du Bac. De straat grenst aan de Boulevard Saint-Germain en Boulevard Raspail, vlakbij de rivier de Seine. Er is ook een metrostation Rue du Bac. De Rue du Bac komt bij de Seine uit bij de Quai Anatole France en Quai Voltaire.

Adres: Rue du Bac 140, 75340 Parijs, Cedex 07.

Webstek: www.chapellenotredamedelamedaillemiraculeuse.com en hier is de nodige info te vinden.

BELEVING

In Parijs breng ik een bezoek aan de Rue du Bac. Op nummer 140 is het grote klooster en ook de befaamde kapel te vinden. In de betekenisvolle kapel woon ik met vrienden een eucharistieviering in het Frans bij. De grote kapel is bijna geheel vol met biddende, dankende en zingende mensen. Dit betekent, dat de vele, houten banken nagenoeg geheel zijn bezet met zo’n 700 aanwezigen. Op de galerij van de tweede verdieping zijn er nog enkele plaatsen op de vrij. Deze zijn voor de gasten uit Nederland, denk ik.

In de verte zie ik het altaar en ook de kapel waar Catherine Labouré in een glazen schrijn ligt opgebaard. In 1830 heeft op die plaats tweemaal een verschijning van Maria plaatsgevonden.

Na de viering ga ik naar beneden en geraak, na wat wachten, bij de glazen kist naast het altaar. De achterwand van de schrijn laat een grote afbeelding zien van de wonderdadige medaille. De heilige ligt hier al vele jaren. De handen heeft zij omhoog gericht. Deze grote handen behoren toe aan een boerendochter en hebben heel wat werk verzet. Catherine heeft een enorme, witte kap op en deze verwijst naar de zusterkleding van de 19e eeuw. Voortdurend knielen bezoekers voor haar schrijn. Zij maken een kruisteken en zijn bij de Heilige Catherine Labouré in gebed. Mij valt het schone van haar gezicht op. Wat ligt Catherine er levendig in stilte bij.

Nadat enkele tientallen bezoekers hun knielende houding veranderen en weer gaan staan, komt er wat ruimte vrij voor de aandacht trekkende glazen kist. Ik schuif op en kom vlak voor de heilige zuster te staan. Ik word stil van binnen.

Mijn gedachten gaan naar het bewogen leven van Catherine Labouré. Vooral de verhouding tussen overste Jeanne Dufès en Catherine komt weer in me op. De zieneres wordt gekwetst door haar overste. Dufès heeft niet veel op met Catherine en de verschijningen. Echter, de zuster gebruikt meer dan haar boerenverstand, want zij gaat de strijd met de overste niet aan. Zij trekt zich ook niet terug met haar innerlijke verwondingen. Catherine gaat opzettelijk, kort na de ontvangen grove beledigingen, op nederige wijze naar de overste. Zij gaat toestemming vragen voor iets dat bijna nutteloos is. Hierdoor herstelt Catherine de relatie tussen haar en de kloosterbazin. Zij bewijst aan zichzelf en aan haar superieure, dat er bij haar totaal geen sprake is van haat of nijd. Dit doet Catherine, nadat zij haar boerentrots, op prijzenswaardige wijze, opzij heeft gezet. Catherine gaat nog verder in haar relatie tot de overste, want zij vertrouwt Dufès haar meest intieme geheimen toe. Het gevolg is, dat de overste een andere kijk op Catherine krijgt. Jeanne Dufès gaat volledig achter de verschijningen aan Catherine staan. Wat een omwenteling!

Naast de schrijn met Catherine Labouré staat een blauw beklede, houten stoel. Een ketting houdt de dichterbij willende mensen op afstand. Bij haar bezoek aan Catherine heeft Maria op deze stoel gezeten. Hoe zou die stoel zitten? Dat blijft voor mij een onbeantwoorde vraag. Maria heeft er maar eenmaal op gezeten …

Het altaar vind ik in één woord: “indrukwekkend”! Een wit Mariabeeld overheerst de aarde. Twaalf lichtende sterren omringen haar hoofd. Achter Maria zijn twee gouden harten zichtbaar. Deze zijn omgeven door gouden stralen.

Aan de andere kant van het altaar is nog een glazen schrijn. Hier ligt Sainte Louise de Marillac, die leefde van 1591 tot in 1660. Zij heeft mede aan de wieg gestaan van de “Dochters van Liefde”. “Een initiatiefrijke vrouw”, komt in me op. In het middenpad van de kapel, vlak voor het altaar, ligt een grote witte steen. Wat staat erop? Ik ga erheen en lees: “ici à reposé le précieux corps de la Bienheureuse Louise de Marillac co-fondatrice des Filles de la Charité”. Hier heeft dus gelegen het dierbare lichaam van de zalige Louise de Marillac, mede-oprichtster van de Dochters van Liefde.

Ik voel aan de wonderdadige medaille in mijn broekzak. Deze medaille koester ik …

Geplaatst: 7 juni 2020.
Laatst gewijzigd: 8 april 2024

~~~

Come2theweb